Delen?
Via een aanzienlijke omweg begon onderwijskundige Willy de Heer aan een deeltijd-lerarenopleiding basisonderwijs (pabo). Zij specialiseerde zich tijdens deze opleiding in onderwijs voor zeer makkelijk lerende kinderen, ook wel hoogbegaafde kinderen genoemd.
Bij hoogbegaafde kinderen denken mensen vaak aan kinderen bij wie kennis vanzelf komt aangewaaid. Ze hebben het makkelijk op school. Het omgekeerde is echter het geval, ontdekte De Heer. Maar toen ze haar kennis aanbood aan scholen, bleken die hiervoor geen belangstelling te hebben. “Toen heb ik de wetenschappelijke kennis in kaart gebracht die aanwezig is over het onderwijs aan zeer makkelijk lerende kinderen en heb onderzocht of deze wordt toegepast in de praktijk. Ook ben ik nagegaan of pabo’s deze kennis aan studenten en leerkrachten overdragen, zodat zij deze kinderen beter kunnen begeleiden. En ik heb uitgezocht welke rol de overheid hierin speelt.”
Bij dit onderzoek heeft ze haar eerder opgedane expertise gebruikt. “Ik ben begonnen in de zorg, als wijkverpleegkundige op een consultatiebureau. Eigenlijk zie je dat de aandacht voor kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong in die eerste levensfase al tekort schiet. Bij de screening op het consultatiebureau is de aandacht vooral gericht op een kind dat zich vertraagd ontwikkelt, en niet op een kind dat zich sneller ontwikkelt dan zijn leeftijdgenootjes. De gegevens over die versnelde ontwikkeling worden niet bijgehouden en dus ook niet overgedragen aan een school of de schoolarts. Dat is vreemd en zorgelijk. Want zeer moeilijk en zeer makkelijk lerende kinderen lopen in school tegen vergelijkbare problemen aan. Wanneer het onderwijs niet op hen wordt afgestemd, ontwikkelen beiden groep kinderen leer- en gedragsproblemen.”
Het gemiddelde regeert
En dat het vervolgens fout kan gaan, heeft De Heer regelmatig gezien. Kinderen die interesse hebben in alles wat er om hen heen gebeurt, maar toch buiten de groep vallen en geen vriendjes hebben. Kinderen die klieren in de klas en leraren tot wanhoop drijven omdat ze zich vervelen. Een zeer makkelijk lerend of hoogbegaafd kind, heeft een eigen aanpak nodig. “Een leerling kan, omdat hij er toch graag bij wil horen, minder goed gaan presteren dan hij eigenlijk kan. Dit onderpresteren kan leiden tot een lager schooladvies voor het vervolgonderwijs. Een leerkracht die de intelligentie en vaardigheden van een zeer makkelijk lerend kind onderschat, doet onvoldoende beroep op de capaciteiten van dit kind. Die ondervraging kan ertoe leiden dat de leerling zijn motivatie om te leren verliest, zich verveelt en kattenkwaad uithaalt.”
Daarnaast moet je niet onderschatten dat een zeer makkelijk lerend kind ook sociaal anders reageert dan zijn klasgenootjes, zegt De Heer. “Het kind heeft andere verwachtingen dan de andere kinderen van de mensen om hem heen. Om een voorbeeld te geven: bij een speelafspraak kan dit tot problemen leiden. Afspraak is afspraak in zijn beleving. En als een vriendje zo'n afspraak vergeet, kwetst hem dat. Ook al is er geen sprake van opzet.”
Ondervraging en overvraging zijn gevolgen van een onderwijssysteem dat is ingesteld op de gemiddeld lerende leerling. Pabo’s zijn weliswaar verplicht hun studenten te scholen in het afstemmen van het onderwijs op de ontwikkeling van àlle kinderen en ook de overheid heeft door ondertekening van het Kinderrechtenverdrag die verplichting op zich genomen. Desondanks, gebeurt dit in de praktijk vrijwel niet. Veel kinderen die anders leren komen hierdoor knel te zitten.
Andere uitdagingen
Voor zeer makkelijk lerende kinderen is een klas overslaan, het zogenoemde versnellen, een goede manier om het onderwijs aan te passen. Maar er is meer nodig. Het kind moet ook ‘leren leren’. “Zeer makkelijk lerende kinderen beredeneren hun antwoorden. Daardoor leren ze de tafels van vermenigvuldiging of rijtjes werkwoorden niet door te ‘stampen’, zoals hun klasgenootjes. Op de middelbare school of tijdens hun vervolgstudie komen ze in de problemen. Ze hebben nooit geleerd iets uit hun hoofd te leren.”
Basisscholen zouden zich veel meer dan nu bewust moeten zijn van de onderwijsbehoeften van hoogbegaafde kinderen. Daarom pleit De Heer ervoor dat scholen standaard een intakegesprek voeren met de ouders kort voordat de nieuwe leerling naar school komt. Blijkt een kind zeer makkelijk te kunnen leren, dan kan een school vanaf het begin het onderwijs aanpassen. Daarnaast kan de school ouders adviseren ook andersoortige uitdagingen te zoeken, zoals creatieve activiteiten, muziek, techniek of schaken. “Dat zijn andere manieren om het kind uit te dagen iets nieuws te leren. Je ziet dat kinderen daar plezier in hebben.”
Kenniscentrum
Om de wetenschappelijke kennis te bundelen en beschikbaar te maken voor onder meer de pabo’s, is De Heer bezig met de oprichting van een kenniscentrum voor onderwijs aan zeer makkelijk lerende kinderen. Haar ervaring in het bedrijfsleven en bij de overheid komt daarbij goed van pas. Het centrum moet beschikbare en nieuwe wetenschappelijke kennis verzamelen. Vervolgens kan die kennis worden vertaald naar lesmateriaal voor pabo's. Ook scholen kunnen hier terecht voor advies. “Die wetenschappelijke basis is essentieel”, zegt De Heer. “Kinderen hebben recht op goed onderwijs."
Bij hoogbegaafde kinderen denken mensen vaak aan kinderen bij wie kennis vanzelf komt aangewaaid. Ze hebben het makkelijk op school. Het omgekeerde is echter het geval, ontdekte De Heer. Maar toen ze haar kennis aanbood aan scholen, bleken die hiervoor geen belangstelling te hebben. “Toen heb ik de wetenschappelijke kennis in kaart gebracht die aanwezig is over het onderwijs aan zeer makkelijk lerende kinderen en heb onderzocht of deze wordt toegepast in de praktijk. Ook ben ik nagegaan of pabo’s deze kennis aan studenten en leerkrachten overdragen, zodat zij deze kinderen beter kunnen begeleiden. En ik heb uitgezocht welke rol de overheid hierin speelt.”
Bij dit onderzoek heeft ze haar eerder opgedane expertise gebruikt. “Ik ben begonnen in de zorg, als wijkverpleegkundige op een consultatiebureau. Eigenlijk zie je dat de aandacht voor kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong in die eerste levensfase al tekort schiet. Bij de screening op het consultatiebureau is de aandacht vooral gericht op een kind dat zich vertraagd ontwikkelt, en niet op een kind dat zich sneller ontwikkelt dan zijn leeftijdgenootjes. De gegevens over die versnelde ontwikkeling worden niet bijgehouden en dus ook niet overgedragen aan een school of de schoolarts. Dat is vreemd en zorgelijk. Want zeer moeilijk en zeer makkelijk lerende kinderen lopen in school tegen vergelijkbare problemen aan. Wanneer het onderwijs niet op hen wordt afgestemd, ontwikkelen beiden groep kinderen leer- en gedragsproblemen.”
Het gemiddelde regeert
En dat het vervolgens fout kan gaan, heeft De Heer regelmatig gezien. Kinderen die interesse hebben in alles wat er om hen heen gebeurt, maar toch buiten de groep vallen en geen vriendjes hebben. Kinderen die klieren in de klas en leraren tot wanhoop drijven omdat ze zich vervelen. Een zeer makkelijk lerend of hoogbegaafd kind, heeft een eigen aanpak nodig. “Een leerling kan, omdat hij er toch graag bij wil horen, minder goed gaan presteren dan hij eigenlijk kan. Dit onderpresteren kan leiden tot een lager schooladvies voor het vervolgonderwijs. Een leerkracht die de intelligentie en vaardigheden van een zeer makkelijk lerend kind onderschat, doet onvoldoende beroep op de capaciteiten van dit kind. Die ondervraging kan ertoe leiden dat de leerling zijn motivatie om te leren verliest, zich verveelt en kattenkwaad uithaalt.”
Daarnaast moet je niet onderschatten dat een zeer makkelijk lerend kind ook sociaal anders reageert dan zijn klasgenootjes, zegt De Heer. “Het kind heeft andere verwachtingen dan de andere kinderen van de mensen om hem heen. Om een voorbeeld te geven: bij een speelafspraak kan dit tot problemen leiden. Afspraak is afspraak in zijn beleving. En als een vriendje zo'n afspraak vergeet, kwetst hem dat. Ook al is er geen sprake van opzet.”
Ondervraging en overvraging zijn gevolgen van een onderwijssysteem dat is ingesteld op de gemiddeld lerende leerling. Pabo’s zijn weliswaar verplicht hun studenten te scholen in het afstemmen van het onderwijs op de ontwikkeling van àlle kinderen en ook de overheid heeft door ondertekening van het Kinderrechtenverdrag die verplichting op zich genomen. Desondanks, gebeurt dit in de praktijk vrijwel niet. Veel kinderen die anders leren komen hierdoor knel te zitten.
Andere uitdagingen
Voor zeer makkelijk lerende kinderen is een klas overslaan, het zogenoemde versnellen, een goede manier om het onderwijs aan te passen. Maar er is meer nodig. Het kind moet ook ‘leren leren’. “Zeer makkelijk lerende kinderen beredeneren hun antwoorden. Daardoor leren ze de tafels van vermenigvuldiging of rijtjes werkwoorden niet door te ‘stampen’, zoals hun klasgenootjes. Op de middelbare school of tijdens hun vervolgstudie komen ze in de problemen. Ze hebben nooit geleerd iets uit hun hoofd te leren.”
Basisscholen zouden zich veel meer dan nu bewust moeten zijn van de onderwijsbehoeften van hoogbegaafde kinderen. Daarom pleit De Heer ervoor dat scholen standaard een intakegesprek voeren met de ouders kort voordat de nieuwe leerling naar school komt. Blijkt een kind zeer makkelijk te kunnen leren, dan kan een school vanaf het begin het onderwijs aanpassen. Daarnaast kan de school ouders adviseren ook andersoortige uitdagingen te zoeken, zoals creatieve activiteiten, muziek, techniek of schaken. “Dat zijn andere manieren om het kind uit te dagen iets nieuws te leren. Je ziet dat kinderen daar plezier in hebben.”
Kenniscentrum
Om de wetenschappelijke kennis te bundelen en beschikbaar te maken voor onder meer de pabo’s, is De Heer bezig met de oprichting van een kenniscentrum voor onderwijs aan zeer makkelijk lerende kinderen. Haar ervaring in het bedrijfsleven en bij de overheid komt daarbij goed van pas. Het centrum moet beschikbare en nieuwe wetenschappelijke kennis verzamelen. Vervolgens kan die kennis worden vertaald naar lesmateriaal voor pabo's. Ook scholen kunnen hier terecht voor advies. “Die wetenschappelijke basis is essentieel”, zegt De Heer. “Kinderen hebben recht op goed onderwijs."
De hoogbegaafde Laurent heeft op 8-jarige leeftijd zijn gymnasiumdiploma op zak. 'Hartstikke zielig' of 'Hij vindt nooit aansluiting met leeftijdsgenootjes', waren veelgehoorde reacties onder artikelen die over hem werden geschreven. Zijn deze zorgen terecht? Allesbehalve, vindt onderzoekster Willy de Heer. "Hoogbegaafde kinderen zijn niet zielig." Interview bij RTL Nieuws (06-07-2018)
Een derde van de leraren vindt dat er op school onvoldoende kennis is van hoogbegaafheid. Reportage in LINDAnieuws met onder anderen Willy de Heer. (12-06-2018)
"Er zijn veel vooroordelen over hoogbegaafden. Ze denken altijd dat we Einsteins zijn die uitblinken op school. Maar vaak is het tegenovergestelde waar." Reportage bij 3FM met onder anderen Willy de Heer. (14-06-2018)
‘Het gaat niet om maar een paar kinderen. Het gaat om 36.000 kinderen, die hoogbegaafd zijn en op basisscholen in Nederland zitten. En die kinderen zitten in de knel.’ Interview met Willy de Heer in het televisieprogramma De Monitor van KRO-NCRV.
Uit onderzoek blijkt dat hoogbegaafde kinderen niet het basisonderwijs kunnen krijgen dat ze nodig hebben. Het ontbreekt leerkrachten aan de daarvoor benodigde kennis. Interview met Willy de Heer. (05-04-2018)
Kinderen die moeilijk leren, hebben veel gemeen met kinderen die juist heel makkelijk leerstof tot zich nemen. Beide groepen kinderen doen hun best om te voldoen aan de eisen van de leerkracht en zich aan te passen aan de andere leerlingen in de klas. Interview met Willy de Heer in het Leidsch Dagblad (Betaalmuur) (19-09-2017)
Wetenschappelijke kennis over hoogbegaafdheid is nauwelijks doorgedrongen tot Nederlandse basisscholen. De invloed van Jacob Cats’ versregel Vroeg rijp, vroeg rot, vroeg wijs, vroeg zot is nog springlevend. Interview met het tijdschrift Balans (12-09-2017)
Is het Nederlandse basisonderwijs aan zeer makkelijk lerende kinderen aangepast aan de huidige stand van de wetenschap? Voor het eerst is dit voor Nederland uitgezocht door promovenda Willy de Heer. Zij concludeert in haar proefschrift dat dit niet het geval is. Interview met de Vereniging van Vrouwen met Hogere Opleiding (28-11-2017)